Nederlandse titel proefschrift Nazorg en gespecialiseerde wijkverpleegkundigen
Engelse titel proefschrift Aftercare and specialised community nursing
Promovendus Ketelaars, Corry
Gepromoveerde is verpleegkundige (geweest)
Universiteit Universiteit Maastricht
Datum promotie 24/05/1996
Promotores Prof. dr. H. Huijer Abu-Saad & prof. dr. E.F.M Wouters
Abstract (Nederlands)

Veranderingen in de thuiszorg stellen hogere eisen aan de verpleegkundige zorg bijvoorbeeld nazorg, coördinatie van zog en verpleeg-technisch handelen. De aanleiding voor dit onderzoek zijn problemen in de praktijk bij de nazorg van patiënten met chronische bronchitis en longemfyseem (COPD), die opgenomen zijn geweest in een longrevalidatiecentrum. Het doel is na te gaan of specifieke scholing en meer ervaringsdeskundigheid van wijkverpleegkundigen leidt tot een verhoging van de kwaliteit van zorg.

Hoofdstuk 2 bevat een literatuurstudie over de effecten van verpleegkundige nazorg bijchronisch zieken en ouderen na ontslag uit het ziekenhuis. Onderzocht is welke effecten gerapporteerd zijn over kwaliteit van leven, therapietrouw, kosten, medische consumptie en kwaliteit van zorg. Slechts enkele studies lieten positieve effecten zien ten aanzien van kosten en kwaliteit van zorg. De methodologische kwaliteit van de studies was laag.

Hoofdstuk 3 beschrijft de ontwikkeling van standaarden en criteria voor vijf aspecten van de zorgverlening aan COPD patiënten: het onderhouden van een goede hulpverleningrelatie, het analyseren van de behoefte aan zorg, het geven van gezondheidsvoorlichting, het begeleiden bij psychosociale problematiek en het coördineren van zorg. Door middel van twee Delhi-rondes kregen panelleden consensus over 38 standaarden en 134 criteria.

Hoofdstuk 4 bevat de resultaten van de procesevaluatie van de zorgverlening van 47 allround wijkverpleegkundigen en acht wijkverpleegkundigen met de differentiatie Cara. Vier procesvariabelen zijn onderzocht: de inhoud van het huisbezoek, de tijdsbesteding, het aantal huisbezoeken en de kwaliteit van de terugrapportage. De resultaten laten zien dat allround wijkverpleegkundigen zich meer richtten op praktische zaken zoals hulpmiddelen, terwijl de gedifferentieerde wijkverpleegkundigen zich meer richtten op de psychosociale begeleiding.

Hoofdstuk 5 bevat de effectevaluatie met een pretest-posttest control group design. Het doel was na te gaan of de differentiatie Cara bij wijkverpleegkundigen effect heeft op kwaliteit van leven, omgaan met de ziekte, therapietrouw, aantal ziekenhuisopnamen en de tevredenheid over de geleverde zorg. 115 COPD patiënten zijn één jaar gevolgd. Tussen de experimentele en controle groep zijn geen verschillen gevonden behalve dat patiënten meer tevreden waren over de gespecialiseerde wijkverpleegkundigen. Wellicht was de interventie niet specifiek en intensief genoeg om meer positieve resultaten te laten zien.

In hoofdstuk 6 is onderzocht in welke mate kwaliteit van leven van COPD-patiënten wordt beïnvloed door longfunctiestoornis, inspanningstolerantie, coping gedrag, leeftijd en sociaaleconomische variabelen. Hiervoor zijn gegevens gebruikt van 126 patiënten. Geconcludeerd wordt dat het verhogen van de inspanningstolerantie en het aanleren van adequate copingstrategieën de kwaliteit van leven kunnen verhogen.

Hoofdstuk 7 gaat in op de lange termijn effecten van longrevalidatie op kwaliteit van leven. Door middel van een clusteranalyse zijn twee groepen gevormd op basis van de score op kwaliteit van leven bij ontslag. Gegevens zijn geanalyseerd bij ontslag en vier en negen maanden na ontslag. De resultaten laten zien dat patiënten opgenomen in het revalidatiecentrum geen homogene groep vormen. Zij hebben na ontslag een gedifferentieerd nazorgprogramma nodig.

De resultaten van deze studie ondersteunen maar gedeeltelijk de veronderstelling dat de kwaliteit van zorg en kwaliteit van leven van COPD patiënten wordt verhoogd door wijkverpleegkundigen met de differentiatie Cara. Mogelijk zijn betere resultaten te bereiken als de nazorg uitgebreid wordt en bestaat uit: huisbezoeken, telefonische follow-up, groepseducatie, lotgenotencontact etc. Bovendien zou de nazorg een multidisciplinair karakter dienen te hebben dat gecoördineerd is en op elkaar afgestemd.